Klimaatverandering  / Houwen Jongens !!

Hebr.12 En alle kastijding als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn. Daarom richt weder op de trage handen, en de slappe knieën; En maakt rechte paden voor uw voeten, opdat hetgeen kreupel is, niet verdraaid worde, maar dat het veelmeer genezen worde.

Daarom, alzo wij een onbewegelijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vast houden, door dewelke wij welbehagelijk Gode mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. Want onze God is een verterend vuur.

Klimaatverandering - Zicht op de realiteit

Het klimaat verandert in Nederland. Hoge golven beuken tegen de opgeworpen stormweringen. Wat is wijsheid? Hard roepen met K. Norel “Houwen jongens” en de hand slaan aan stormweringen en zandzakken? Of is wijsheid om juist ruimte en rust te vragen om de bedreiging op een andere, geestelijke, manier te bestrijden? De mens kiest niet, maar de mens doet. Het doen van de mens overkomt hem. En daarom zal het niet zo zwart-wit zijn en niet zo eenduidig. Maar vooral menselijk. De mens wordt beproefd in zijn vertrouwen op de opgerichte beschermingen, in zijn vertrouwen op zichzelf, en in zijn vertrouwen op de krachten van boven. En natuurlijk ook in zijn vertrouwen dat zijn werken in geloof en heiliging, ook Gods zegen zullen krijgen. En dat klinkt al weer erg theoretisch.

Laten we even denken aan de bijbelse stormen. Aan het schip van Jona dat gevaar loopt. En ook aan de discipelen die in de storm zijn terwijl Jezus slaapt. Maar ook overdrachtelijk: aan het volk tijdens zijn barre vlucht in de woestijn, dat ziet hoe Mozes het heeft verlaten waarna de dagen zich aaneenrijgen zonder dat er ook maar iets verandert. En aan Saul die in een storm van oorlog terecht komt en God middels de ark erbij haalt, omdat er van de profeet nog steeds geen antwoord was gekomen. En weer aan Mozes die in de storm komt van wrevel in een murmurerend volk waardoor hij de kracht van God gebruikt om zijn eigen positie veilig te stellen door zelf water te geven. De lessen van de bijbel zijn eenduidig: de mens kiest niet in zuiverende heiliging, maar de mens doet vooral wat goed is in eigen ogen. En in plaats van heiliging en eerbied en onderkenning van de ware krachten die er toe doen, brengt de mens keer op keer menselijke aspecten in om de krachten van boven zelf te gaan beheersen. En waar heiliging en eerbied en geloof belangrijker wordt, daar komt de mens uit zichzelf keer op keer tot juist ontheiliging en ongeloof en oneerbiedigheid. En pas als het water echt aan de lippen staat en het vijf voor twaalf is of al veel later, beseft de mens dat de mens helemaal geen inbreng heeft die verschil kan maken. En pas in het allerangstige moment komt de kennis die er toe doet: dan wordt er gevraagd naar, en toevlucht gezocht bij, degenen die een echte en hechte band hebben met de machten van boven. En pas dan wordt het menselijke en het haalbare in eigen beheer opzij gegooid alsof het er niet meer toe doet. Want het doet er ook niets mee toe. En pas dan komt het ontredderde erkennen dat het blikveld vanaf het begin méér op het menselijke was geweest dan op het goddelijke.

Dit effect is algemeen in wereld, in kerk, tot in het diepste van de mensenharten. Het komt er dus op aan om in de wereld en in de kerk en in onze harten, notie te nemen van deze realiteit. Het is de realiteit van onze schepping. De schepping geeft ons ruimte en hoop en kracht en macht. Maar dat is niet gegeven om ons van God af te brengen, maar om juist heel dicht tot God te kunnen naderen. En de ellende helpt ons om te beseffen dat we roeien met riemen die geen water kunnen verplaatsen, naar een bestemming waar we niet al roeiend toe kunnen geraken. Ook al zien we die aan de horizon en belijden we haar in al haar concreetheid. En dan komt de tijd dat er in een zoekend bidden en heiligen, wordt nagedacht over hoe de heilige almachtige God benaderd kan worden. Dat is de tijd dat Zijn heiligheid recht wordt gedaan. En dan wordt het geloof onderkend van degenen die Hem aanroepen. Tot daadwerkelijke aanschouwing van het teken dat daardoor wordt gegeven aan heel de aardse en hemelse omgevingen. Dat teken is tweeledig. Het eerste teken is het wonder dat in de hemel wordt getoond aan de engelen en de hemelse legermachten: er is een Gode heiligend en waarachtig geloof onder de mensen! En het tweede is het wonder dat op aarde geschiedt, namelijk dat het teken in de hemel ook beantwoord wordt met een teken op aarde. Deze logica is dwingend en heilig: uit het teken van het geloof, komen tekenen voor deze schepping. Tot zelfs in de nageslachten en ook voor de wereld. En uit het afkeren van God, komt de vloek en de heilige toorn over de gelovigen en over hun omgeving, inclusief het schip waarin wordt gevaren, inclusief de muren waarachter toevlucht wordt gezocht, en zelfs inclusief heel de schepping er omheen.


Klimaatverandering – Een wereld van voorbijgaande aard

Het leven achter dijken biedt een relatieve rust en een beschermde omgeving. Denken we de dijken weg, dan wordt heel scherp zichtbaar hoe vanzelfsprekend de beschermde omgeving kan worden, en hoe natuurlijk onze beschermde omgeving kan voelen, hoewel die er eerder helemaal niet was. Het verschil is groot. In de oude omgeving was geen bescherming en overkwam ons het goede en het slechte als een macht van buiten, waar wij individueel geen enkele inbreng of macht hebben. Er is geen wet, en er is geen bescherming. Maar wel het eigen leven dat in eigen keuzes en geloof wordt vormgegeven. En in de nieuwe wereld zijn er wetten en weringen die ons beschermen, en we worden ook gedwongen om ons daaraan te onderwerpen. Het verschil tussen de oude en de nieuwe omgeving of orde is te zien als het verschil tussen de wereld vóór de zondvloed, met de wereld ná de zondvloed van het verbond met Noach en Abraham. Als we dat even op ons in laten werken, dan zullen we beseffen dat het hier wel gaat om een heel nieuwe wereld en een nieuwe orde, maar nog niet om een nieuwe wereldorde in de zin van een orde met een heel ander karakter. Want zowel de oude wereld als de nieuwe wereld gaat over de omgang van de mens met schepping, en de instandhouding van dat geheel.

Maar de vraag is dan wat het nut is van bescherming. Kan de mens daadwerkelijk het leven beschermen en de wereld in stand houden; en is dat ook de centrale taak? Nee. De wereld zal met zekerheid verloren gaan. Denk aan ons menselijke beeld van onafwendbare klimaatverandering met een onherroepelijke stijging van de zeespiegel en dijken die we niet steeds kunnen blijven ophogen. Ik zeg nadrukkelijk menselijk beeld, want met méér recht kunnen we stellen dat de laatste ijstijd ook de enige ijstijd was, en dat de groeven in de bergen van Scandinavië en Canada samen met de zwerfstenen en ons vaderlandse landschap met gletsjerruggen en gletsjerkuilen, niet getuigen van een weggeërodeerd landschap, maar juist van een fris landschap. En het aantoonbaar veranderde landschap in het Midden-Oosten en het bestaan van de ijskap op de noordpool zijn dan evenzovele signalen dat die ijstijd maar heel kort geleden is geweest en zichtbaar nog niet eens helemaal over is. Het klimaat verandert dus al eenduidig zolang we weten en bewijsbaar kunnen nagaan. Waarbij alle bergen elk voor zich getuigen dat de aardkorst in een zekere balans leeft met de aardkern, waardoor er elk moment een herschikking kan plaatsvinden van landschap, toekomstverwachtingen, en klimaat. Maar klimaatverandering of niet, onmiskenbaar is de bestemming van de aarde om te vergaan. En die bestemming is reeds besloten in de natuur en de aard dat alles afsterft en tot stof terugkeert. Deze bestemming om te vergaan was voorzien, maar is geheel in handen gelegd van de mens zelf. Eerst in het paradijs, in vrede met dier en plant. Daarna buiten Gods heerlijkheid op heel de aarde in vrijheid om de aarde te onderwerpen naar eigen goeddunken tot erkenning van Gods eer. Maar nog altijd met een tijdspanne die eerder recht doet aan groei en duurzaamheid, dan aan het vervliegen van het leven. En daarna onder Gods genadige erkenning dat Hij toch wordt verworpen, voor een periode van groei, ontwikkeling, en afsterving, van maximaal 120 jaren.

De bestemming van de mens is naar de genadegaven niet altijd gelijk geweest – en is ook in ons huidige leven ook niet voor alle mensen gelijk. Het meest duidelijk is dat te zien bij Adam en Eva in het paradijs. Maar ook de tijd na het paradijs tot aan de zondvloed had een bestemming om lang op aarde te leven in Gods genade om zo in de tijd te groeien in kennis en wijsheid en op te wassen tot kinderen van God. En dan komt na de zondvloed het vormen op deze aarde van een heilig volk dat zich aan God verbindt en zich op deze aarde afscheidt van de rest van deze aarde, om zo als geheiligd volk op deze aarde te getuigen van Gods plan en Gods bedoeling en Gods wens voor de geheiligde mens en deze aarde. We kunnen ook zeggen dat de bestemming wèl gelijk was, maar een andere vormgeving had. Hoe dan ook; heel de schepping werd toebereid voor een nieuwere tijd en een nieuwere bedeling, en dat is een wereld waarin God werkt aan een andere orde en een andere omgang met de schepping. Dat is herstel van het paradijs. Toch?


Klimaatverandering – Herstel van de relatie met God

De schepping biedt kennis over God. Alle vrucht getuigt van sterven, tot ontkieming, opstanding en voeding van een nieuw opgestaan leven. Alle ziel getuigt dat de drang om zijn bestemming te volgen, tot welzijn en opbouw is van de schepping. En alle geest getuigt van kennis van onderscheid tussen goed en kwaad, waardoor steeds een keuze voorhanden is om Gods heerlijkheid gestalte te geven. De mens is in het geheel van de schepping centraal gesteld, met eigenschappen van vrucht, ziel, en geest. Met als doel om te kiezen, en in deze keuze inhoud te geven aan de geestelijke bestemming om zich in volstrekte vrijwilligheid, te voegen naar Gods leiding en majesteit. En de mens verkrijgt daarmee toegang tot God. Ja, niet zomaar toegang tot God, maar zelfs met een toekomst van opstanding tot samenleven met God, waarin God verkiest om daadwerkelijk Zelf op gelijke wijze te leven als de opgestane mens – om ook deel uit te maken van zijn samenleving. De mens werd daarom geschapen met goddelijke eigenschappen van eeuwig leven en voortbrengselen van scheppingsdrang, van begeerte, van liefde, en van recht, in dimensies van zowel goed als kwaad. Niet dat God kwaad doet of wenst, maar het meerdere van goed schept in zichzelf een mindere variant tot vermeerdering van het goede. De geesten onderscheiden goed en kwaad, dat is hetzelfde als het verschil tussen goed en beter en heerlijker, en zij kunnen kiezen voor goed en beter. De mindere geest kan daarom ontbranden tegen de meerdere geest, omdat de meerdere geest ook nader is tot de heerlijkheid van God. En ook de meerdere geest kan ontbranden tegen de mindere geest wanneer die méér heerlijkheid begeert dan hem toekomt. Zo begeerde Adam méér heerlijkheid dan de heerlijkheid die hij al had als meerdere over de schepping. Zo begeerde Kaïn méér heerlijkheid dan de heerlijkheid die hij al had als meerdere over Abel, en was de genade en heerlijkheid die God hem bewees niet groot genoeg om het verschil dat hij zag met Abel, te erkennen en te accepteren als eigen unieke heerlijkheid van God en Abel. En zo begeerden de discipelen van Christus méér heerlijkheid, dan de heerlijkheid die zij al hadden als apostelen en oversten over de gemeente. Het is in de aard van de geest om bij vrije keuzes eerder en meer te kiezen voor zichzelf en de eigen beheersbare heerlijkheid, dan voor zijn plek onder Gods genade in Gods heerlijkheid.

De kern van het nut van heel de schepping is dus gelegen in de ongekende wijze waarop God ten eerste de mens aan Zich gelijk maakt naar Zijn aard in eeuwigheid en geestelijk onderscheid, en vervolgens de schepping herstelt door ook Zelf aan de mens gelijk te worden, naar zijn menselijke aard in stoffelijkheid en verzoekingen door begeerte. En in die herstellende eenwording brengt God verlossing voor de gevallen mens, op zo’n heerlijke majestueuze wijze dat de mens nooit meer de behoefte zal kunnen krijgen om tegen de Verlosser in opstand te komen. Want de Verlosser is de mens onderdanig geworden en heeft in alles méér geleden dan de mens, en is in alles steeds uitgeweest op het redden van de mens en het opofferen van zijn eigen leven tot de opstanding erop volgt. De mens zal onderdanig worden aan een Koning die eerst de mens onderdanig is geworden. De mens zal eer en lof brengen aan Hem die eerst aan de mens eer en lof en genade en barmhartigheid heeft gebracht. De mens zal de eigen plek in Gods genade graag omarmen, omdat God eerst Zichzelf elke plek en elke eer en elke heerlijkheid heeft ontzegd, om die mens te winnen. Niets van de begeerte van de mens is buiten bereik van begrip van de Koning. Maar ook niets van emotie of de wil tot geloven en eren en aanbidding, zal de Koning ontgaan die weet en doorvoelen kan uit welke ellende de mens getrokken is. Maar de vraag is dan wat het nut is van het herstel van de relatie met God, om deze nog niet te doen volgen door een zo spoedig mogelijk herstel van het paradijs. Dat gaat niet slechts over het nog tot geloof brengen van meer mensen. Het zit véél dieper. Het gaat over een nieuwe wereldorde, een waarvan de profeten al begeerd hebben om deze te mogen aanschouwen. Het gaat over het herstel van het paradijs op deze aarde in ellende. Het gaat over de nieuwe huidige wereldorde. Dat is hoe wij in het heden, met elkaar invulling geven aan ons leven.

Klimaatverandering – Een nieuwe wereldorde

De wereld werd geschapen als toonbeeld van heiligheid. Maar door de begeerte en de val in de zonde werd het een boegbeeld van ongehoorzaamheid. De mens werd verdreven uit de heerlijkheid van God, om te lijden en te sterven. Daarmee kwam de mens van het paradijs in relatief opzicht tot een hel. Want immers, de hel kenmerkt zich door de openlijke afwezigheid van God. Maar God gaf een belofte dat Hij de schepping en de mens niet zou verlaten, maar door de ellende heen een spoor en een plan zou trekken van heilige heerlijkheid tot meerdere eer van God, maar ook tot meerdere eer en glorie van de geredde mens. Want immers, de mens werd verrijkt met de leerschool van kennis van goed en kwaad, en de mens kreeg een heerlijker toekomst met een nieuw lichaam, en bovenal: waar God in het paradijs in verschijning door engelen sprak, werd een toekomst voorspiegeld dat God Zèlf met de mens zal samenleven en hun Koning zou zijn tot in eeuwigheid. En we kennen allemaal de wonderlijke geschiedenis van de verlossing door Zijn Zoon, Jezus Christus in Wie God Zijn belofte om de mens te redden en te leiden gestalte gaf. Het lijden en sterven van Christus bracht een nieuw tijdperk, het tijdperk van verlossing en Geest. Maar waar Abraham en de profeten verlangden om die dag en die tijd te kunnen zien, daar mogen wij staan wij in een duizendjarige traditie van erkenning en belijden dat het alzo heeft plaatsgevonden, en ook ons ten deel is gevallen. Sindsdien echter gaat het leven een eigen gang via traditie, leer, en een praktisch leven, en verschuift naar de achtergrond wat eigenlijk verschil en overeenkomsten zijn, vergeleken met de tijd voorheen.

Het paradijs, of de nieuwe aarde, of het aanstaande Sion dat zal neerdalen uit de hemel, dat is het herstel dat is voorzegd. Maar dat is de kroon en de parel van een heerlijkheid die materieel in een eerder stadium inhoud wordt gegeven. Namelijk in de periode van nu. Want evenzeer als de mens uit het paradijs en uit Gods heerlijkheid werd verjaagd na de zondeval, wordt de mens sinds de kruisiging en overwinning in opstanding door Christus, weer terug in het paradijs geplaatst. Christus is de boom des levens, en wie Hem deelgenoot wordt, die zal voorzeker niet meer sterven. Want het aardse lichaam sterft hij zelf af en het hemelse lichaam mag hij reeds nu omgorden. Zo zegt Christus ook tegen de bekeerde moordenaar aan het kruis: heden zult u met mij in het paradijs zijn. En wat zegt de schrift over het verlaten van het paradijs: u zult zeker sterven. En wat zegt de heilige Geest in een juichkreet over de nieuwe tijd: dood waar is uw prikkel! Het volk Israël kon slechts door een heiligende en reinigende eredienst steeds voor een beperkte tijd deelnemen aan de heerlijkheid van God. Maar de prijs was steeds dat voor elk vlekje werd betaald volgens de regels van de wet. En God zelf kreeg een afgezonderde positie, om uitdrukking te geven aan het beeld dat God bij het volk wil horen, maar omgekeerd het volk God niet kan en mag aanschouwen. Maar in Christus’ lijden en opstanding en door de heilige Geest geldt dat alle mens die van harte God begeert aan te nemen, ook inderdaad als aangenomen geldt. De essentie is wellicht aan de aandacht ontsnapt, maar de kern is onverminderd dat de heiligheid van God wordt uitgedeeld aan zelfs de alleronheiligste mensen. Iedereen kan tot God naderen en iedereen kan zelfs Gods vertrouwelijke omgang vinden. Want God zoekt ook hen. En dat nu is ongekend. Want ook de heiligste Joden konden niet heen om de rituelen van heiliging en reiniging en een leven volgens de wet, om tot God te kunnen naderen. Maar sinds Christus geldt dat een vonkje van de Geest in het hart van de mens, voor God geldt als een volkomen volwaardige vrucht in heilige bodem. Het koninkrijk van God, dat is de geest van oprecht geloof, ongeacht de aarde waarin dit geloof is gegrond. Dit is zó ongekend heerlijk, dat dit tijdperk kan worden beschouwd als herstel van het paradijs. Want God is aanwezig. Hier en nu. De dood is overwonnen. De redding verzekerd. De zonden tegen wil of kennis, worden niet meer aangerekend. En de heerlijkheid van God wordt als volkomen vervuld aan tegemoetgekomen te zijn, op de oprechte en bereidwillige offering van onze wil en ons hart en ons verstand. De wereld is dus opnieuw een toonbeeld van Gods heerlijkheid. En ja, ook in het paradijs was er verleiding.

Klimaatverandering – De dood in de pot

Het wordt niet algemeen onderkend, maar de wereld waarin wij leven is geen tranendal, maar een toonbeeld van Gods heerlijkheid. Van geestelijke rijkdom en blijdschap. Niet omdat de wereld geen menselijke ellende biedt, maar omdat Gods genade in Christus vermeerderd is, waardoor de blijdschap en vrede overvloediger geschonken wordt. De genade is zó groot dat we ons de paradijselijke rijkdom mogen toerekenen, dat we zijn gered en gearriveerd in de heerlijke genade van God. Dat we eten van de boom des levens en dat de schuld zover verwijderd is van de gelovigen, als het oosten is verwijderd van het westen. Maar dan komen de golven en die beuken tegen de beschermingen en weringen. Hoe gaan gelovigen daar mee om? En dan vinden we de dood in de pot. Want in de praktijk wordt niet de genade en rijkdom gebruikt om daaruit te putten en uit te blinken in heiligheid en vrede en lofprijzingen aan God en het overal verkondigen van die rijkdom en die blijdschap die de schepping in het licht van haar vernietiging is ten deel gevallen. Maar in de praktijk wordt de blijdschap en redding geclaimd en juist aan God tégengeworpen als excuus om het leven niet te hoeven heiligen, en de wet niet te hoeven liefhebben, en een zuivere en reine omgang met God en de mensen niet meer wenselijk te achten. God, die heilig is en rechtvaardig, maar in genade alle kwaad van de mens niet toerekent en zelfs de wet aan de mens niet tegenwerpt zolang een beroep wordt gedaan op vergeving van die schuld in Christus Naam, wordt gelasterd en publiekelijk bespot. Het offer van Christus wordt aangenomen als eenzijdig geschenk van God, en het volgen van Christus wordt beschouwd als gemakkelijk, omdat Christus alles al voor ons heeft goed gemaakt en de straf voor onze fouten reeds heeft gedragen. En de kern van deze heerlijke periode van het ambt van de toegewijden aan God, wordt geheel en al miskend. De kern van de heerlijkheid van het heden, is dat de wil om het goede te doen, gelijk staat aan het ook echt goed te hebben gedaan. Niet naar de wet en naar de kennis, wordt de mens geoordeeld, maar naar de dwaasheid van een oprecht hart dat in oprechtheid zich volledig wendt tot God. De dwaasheid is dat de mens met kennis er niet toe kan geraken al had hij alle kennis en alle wijsheid, maar niet de oprechte wil om het offer van Christus aan te grijpen om Christus’ weg te volgen en Gods Wil te zoeken en begeren te doen. Dat begint niet met verstand en met een studie van details en consequenties, maar dat begint met lofprijzing en erkenning dat God de schepping heeft gered en de relatie met de mens heeft hersteld. De kern van de heerlijkheid van het heden is dus dat de geest van de mens wordt geaccepteerd als volwaardige geest. Maar als dan de geest als volwaardig wordt gerekend, dan is het onontkoombaar dat de geest ook het vlees gaat overheersen en daarvan afstand neemt en begint om niet vleselijk te denken, maar geestelijk. De kern van ons leven hier is daarom dat wij niet meer rekenen met deze aarde en haar voortbestaan, maar juist met het einde van aarde en het vlees, en de voorbereiding van het paradijs waarvan onze geest reeds nu deel mag zijn. En het probleem van het heden is dat de gelovigen in de volle breedte in alle gezindten, de geestelijke doelen en het geestelijke denken inruilen voor menselijke doelen en menselijk denken. De genade om te beginnen met helemaal niets behalve een beginsel van geloof, wordt een vreselijke vloek doordat het wordt aangewend om helemaal niets meer te hoeven hebben, behalve dat beginsel van geloof. Het minste is de mens al genoeg. Maar God zegt het tegenovergestelde: de genade en toegenegenheid van God is genoeg. En op die basis kan de mens ruimhartig zijn leven verspillen en roekeloos allerlei idioterieën doen om daarmee God te eren of te zoeken of te lofprijzen. Want het leven heeft geen ander doel meer dan deze verdwijnende aarde te verlichten en de duisternis die gepaard gaat met het ondergaan van deze aarde in een helder licht te zetten van de heerlijkheid van God. En meer ellende brengt meer genade. Want de mens die dieper in de ellende zit, komt gemakkelijker tot behoefte aan uitredding, terwijl de volhardende gelovige komt tot meer inzicht van het einde der tijden en de nabijheid van Gods heil. En een veelheid van heilige wonderen van geloof en geestelijke offerande klimt op tot de hemel. Zoals ook was bedoeld in het paradijs. Is dat wat we zien?


Klimaatverandering – Geen schaduw van omkeer

In het paradijs is God aanwezig, en God geeft de mens vrijheid, maar die vrijheid is bedoeld om invulling te geven aan de heerlijkheid waarvan de mens deel uitmaakt. Verder is de aarde waarop de mens nu leeft en beweegt, onmiskenbaar en onherroepelijk overgegeven aan de heerser over de wereld, dat is de tegenstander, de satan. De geestelijke realiteit van de nieuwe wereldorde heeft daarom geen boodschap meer aan de overwegingen van deze wereld met haar moeiten. Wie in het paradijs treedt, die scheidt zich af van deze wereld, en gaat uit haar, en hij zal zijn leven inrichten naar de heerlijkheid die hem ten deel is gevallen. Dit is vreselijk principieel en basaal. Christus roept op om niet om te zien naar de begeerte en noden van deze wereld, maar om slechts vooruit te kijken en de hand aan de ploeg te slaan van het koninkrijk van God. Dit is een geestelijke duiding. Net zoals bij het onrechtvaardige rentmeester zijn, en bij het woekeren met de talenten. De mens maakt ervan dat hij overwegingen moet hebben van beheer en haalbare doelen en keuzes uit kwaden. Maar de geestelijke realiteit is dat deze beelden zijn gegeven als vingerwijzing om juist niet te verzaken en juist rekening ermee te houden dat God op ons toeziet en met hem de engelen en de hemelse heirscharen, om te bezien in hoeverre ons leven en onze beslissingen daadwerkelijk ermee rekenen dat de dood reeds is overwonnen, en het paradijs ons ten deel is gevallen. Als de dood is overwonnen, dan gaat het nog slechts om de heerlijkheid van God in de hemel, om dat op aarde te laten zien. Als de dood is overwonnen, dan gaat het nog slechts om het tonen van ons geloof en Gods genade en Gods kracht in ons, aan degenen die geestelijk nog dood zijn maar in ons leven om ons heen zich gedragen alsof zij vol van leven zijn. Maar waar de dood is overwonnen omdat God herstel heeft gebracht, heeft ook het leven geen nut en geen waarde meer als het niet wordt gebracht tot Gods eer. En hier zien we dus dat deze wereld en heel de schepping aan het einde staat van haar lijden, maar dat God in Zijn genade een goddelijke hand uitsteekt en iedereen uit de ellende trekt, die bereid is om die reddende hand vast te grijpen. In deze tijd van heerlijkheid is het daarom zaak om te reiken en te grijpen naar de geestelijke waarden en zuiverheid en heiliging van onze werken en onze woorden. Wie grijpt, die wordt opnieuw geboren en zijn begeerte richt zich op waarheid, zuiverheid, eenvoud, heiliging, eerbied en het afsterven van alle begeerte van het vlees. Is dat wat we zien? Is dat wat we willen? Is dat waar we mee bezig zijn? De nood is reëel. In God is geen schaduw van omkeer. Oud en nieuw en wet en liefde zijn uit één Geest. Gods Woord keert nooit leeg tot Hem terug. De rijkdom en onwaarschijnlijke genade waarin de mens wordt geplaatst is niet bedoeld als aansporing om het er maar bij te laten zitten, maar om het leven te heiligen en te offeren. De jood en de schriftgeleerde zijn daarin onmisbaar, omdat zij de weg wijzen die God heeft geopenbaard. En de veelheid aan richtingen is onmisbaar omdat het beginsel van geloof in elke richting kan ontkiemd zijn. En ook de goddeloze omgeving is onmisbaar omdat deze het toonbeeld geeft hoe de genade en de liefde van God door de christenen wordt tot een heilig licht voor hemel en aarde van een heilig paradijselijk volk dat op weg is naar de heerlijheid van God. De rijkdom is dat de eigen achterstand en de eigen dwaling in onkunde niet wordt tegengeworpen. Maar de eis is dat de weg wordt gegaan van het volgen van Christus; In heiligende eerbied tot volledig loskomen van deze wereld en haar begeerlijkheden; Tot volledig opgaan in het geestelijke denken van het paradijs, en het loven en prijzen, en het zuiveren van elke eigen stap en elk eigen woord van de toekomst. En het zwaard waarmee we strijden, dat is het woord waarmee we spreken. Maar het koninkrijk van God is niet woord, maar is de kracht van de Geest. Het woord brengt waarheid en recht en eerlijkheid in eenvoud. Ook over het oordeel over de zonde. Los van de persoon. En de kracht is dat de heilige Geest daar Zelf iets mee doet. Om te beginnen bij degene die het woord spreekt, dat hij ook zelf daaruit leeft. Want wie heeft, van hem wordt ook meer gevraagd. En wie niet heeft, hij heeft de begeerte om te groeien naar het licht dat voor allen gemeenschappelijk is en toeneemt naarmate de kennis toeneemt. En wie niet begeert - hetzij spreker, hetzij hoorder - om het leven te heiligen en te naderen tot God, ook wat hij heeft en waarmee hij zichzelf reeds verblijdde, en waarin hij zichzelf reeds als gearriveerd rekende; ook dat zal van hem worden afgenomen.


Klimaatverandering - Een volk in rust, verkwanselt zijn toekomst

Een verandering van klimaat laat zien hoe het staat met waakzaamheid, weerbaarheid, en visie van de dijkwachters en ook van allen die achter de dijken bescherming zochten. De dijken en weringen bevestigen de intentie om een bolwerk te zijn van vrede en rust. En ook de onderlinge wijken en afschermingen die gelijkgezinden maken als bastions van eendracht, brengen rust en vrede als compartimenten van beheersing. Het is een misvatting om dat te beschouwen als onvrede en een gebrek aan eensgezindheid. Het is het tegenovergestelde: het zijn de vruchten van de werken van de voorvaderen, waardoor de nageslachten elk hun eigen voorkeuren kunnen hebben hoe zij hun vrede en rust optimaliseren en beleven. Het zo georganiseerde landschap wordt als een fijngeslepen diamant met scherpe randjes die felle kleuren en schitteringen van heerlijkheid laat zien. En in vrede en rust ontstaan vele soorten en vormen van groepen gelijkgezinden, die zich in vrede afgescheiden houden van de rest. Als één schip, met vele ruimen. En natuurlijk is het niet de mens die dit bewerkt, maar is het wel de hovaardige mens die claimt dat hij het heeft gedaan, ondertussen zich actief inzettende om het te verstoren.
En wanneer dan de stormen opsteken, wordt een wonderlijk schouwspel zichtbaar. De compartimenten zijn niet gelijk in sterkte, noch is er gelijkheid van weerbaarheid en waakzaamheid. En daar is het niet de leer en de bescherming die het onderscheid maken, maar het is de gezindheid en de trouw. Met de bekende paradoxen: waar de bescherming sterker is, wordt ook teveel rust genomen. Waar de bescherming slecht is, daar is ook meer waakzaamheid of ontreddering en nood. Waar trouw is, daar worden beschermingen in stand gehouden, hoewel het volk erachter al opgegeven heeft of is vertrokken. En het mooiste om te zien, is hoe de bolwerken van het verleden gezegend blijven voor een lange tijd, als getuigenis en bewijs hoe de nageslachten nog worden gevolgd tot bevestiging van de voorouders. Maar de trend van een volk in ruste op het bouwwerk van het verleden is onmiskenbaar, en het blijkt in de praktijk dat er een algemeen sterk verminderd gevoel van urgentie is, en een sterk afgenomen betrokkenheid met ook concreet verminderde beschikbare aantallen. Het geestelijk klimaat is veranderd. Dat is logisch en vanaf het begin der tijden onveranderlijk. Elke pijler van de samenleving dient als fundament van andere bouwwerken. Maar die bouwwerken tonen niet waarop zij zijn gebouwd en lijken geen fundament nodig te hebben. Terwijl ook de geleverde strijd en moeite om de pijlers te bouwen, niet meer worden gevoeld. En overwoekerd raken de rustpunten van gemeenschappelijke basis, waar de gebruiken en wetten en ongeschreven afspraken naar teruggrijpen. En dat wat zo moeizaam bevochten werd, en een plaats heeft gekregen in een fijnmazig net van gemeenschappelijke omgang, dat wordt als universele wet van bovenwereldlijke waarheid gebracht: gelijkheid van elke ziel, tolerantie voor elke ziel, en een verbod van discriminatie van welke ziel ook. En dan is het geestelijke onderscheid zoek. Want de mens is wel tolerant, maar de wet is niet tolerant. Integendeel, de wet moet strikt zijn, om te bewerken dat er rust komt, en de behoefte om wetteloos te zijn vermindert en zelfs uitgebannen wordt. De strikte wet bewerkt de vrede. En de vrede geeft een vrijere omgang met het framewerk dat onder de vrede ligt en zelfs de harmonie van de norm die weer onder de wet lag. Maar dat framewerk hoort er normatief te zijn en moet weer aan de oppervlakte komen als de vrede vervaagt en overgaat in wetteloosheid. En zo ook de wet; deze discrimineert niet, maar de mens discrimineert juist wel. Hij maakt keuzes van welbehagen, voorkeur en afkeuring. Elke mens en in volledige vrijheid. Dat precies maakt de mens tot een vrije ziel. Waar het anders is, daar wordt de vrede in de kiem gesmoord.

Dit onderwerp lijkt breed, maar dient een concreet doel. We kunnen er verschillende filters over leggen en meerdere duidingen aan geven. Maar waarover wij nu komen te spreken is dat de gelovigen in onderscheidingsnood onverschillig voor wet en heiligheid, achterover leunen in een houding van rust en gearriveerdheid tot eigen gerief en beleving. Niet alleen de beschermingen voor het vlees in het heden worden verwaarloosd en geminacht, maar ook de bescherming van het heil van de eigen ziel - en dat tot gevaarzetting voor kerk en volk en vaderland.


Klimaatverandering - Tolerantie in onbekeerlijkheid

God is niet tolerant. God is heilig en zijn Liefde in heerlijkheid duldt geen ongerechtigheid en liefdeloosheid. De mens in verderf kent God vooral als onbereikbare heiligheid en heerlijkheid, en als een verterend vuur, met een omgang die in striktheid de hoogste eisen stelt aan de gevallen mens. Tegelijk bevestigen juist die normen van heiliging de eerdere enorme tolerantie van God. Dat is de verdraagzaamheid, de barmhartigheid, de zachtmoedigheid en het geduld, en het nog steeds verdragen van ongehoorzaamheid en onrecht en onvrede. En op dat terrein heeft de mens God maximaal onrecht en oneer en ontheiliging toegebracht, niet bekwaam om de begeerte te weerstaan om tot zonde te vervallen. Maar God heeft in Zijn genade door Zijn Geest in alle tijden vele zielen doen ontbranden tot liefde en heiliging en aangename reukoffers van heiliging en dankbaarheid. Dat geloof en dat branden is voor God de authentieke bijdrage van de liefhebbende ziel, die woont in het vlees van de mens en is geraakt door de Geest van God. En God heeft een verbond gesloten met de mens en Christus gezonden om voor alle mens te herstellen wat stuk was, door echt alles te doen naar Gods wil en de straf te dragen voor alle zonde van alle ziel die God behaagt. In Hem is geen zonde en geen ongerechtigheid, maar heiligheid en een volkomen opoffering van Zijn leven om de wil van de Vader te doen. En in Christus brengt God daadwerkelijk ook nieuwe tolerantie, zelfs zodanig dat het een heel nieuw bestel van herstelde heerlijkheid wordt genoemd. God tolereert de schepping in haar verdorvenheid van de zondeval, en eens temeer na de zondvloed, en eens temeer om het heilige volk, en eens temeer tot herstel van heel de schepping na het offer van Christus.

Maar deze tolerantie is zeer zeker niet tot acceptatie van zonde en onheiligheid, maar tot uitstel, tot redding van het heilige dat daarin opwast door de genade van God. Tot het bieden van een heilige basis waarop de mens in eerlijke oprechtheid kan ontbranden uit liefde voor God, zonder ook maar enige smet en ongerechtigheid tegen hem te hoeven laten gelden, die ook niet in zijn geheiligde wil hemzelf tot smet is. Want alleen uit het geloof wordt de mens gerechtvaardigd, en dat stelt hem op een platform in een vrijheid om God ook eer te bewijzen en het eigen leven in te richten tot een Gode werkelijk welgevallige heiliging van het leven. En dat is waarom die mens een priester wordt genoemd. Ook Christus is in die zin in het geheel niet tolerant. Hij zondigt in niets, Hij houdt de wet in alles, en heeft heel Zijn leven geofferd, geheiligd en bestemd om precies te doen wat Vader vraagt, en helemaal niets anders. En hij vraagt ook aan de mens om met Hem de weg te gaan van heiliging en het afbreken van alle aardse bindingen, tot opgroeien in heiliging als een nieuwgeboren kind van God. Om vrijgemaakt te willen zijn van de begeerten die mensen hebben, en om te groeien in de kennis van God en in de begeerte tot heiliging van het leven als kind van God. En daar blijkt wat de ware tolerantie is. Christus heeft betaald voor de achterstand, hoe groot die ook is. Zelfs de wet die die achterstand definieert, wordt door Hem weggenomen als blokkade. De mens in zonde wordt niet belast met voorafgaande heiliging, en met de wet van God, en ook niet met de lijdensweg die het vlees moet gaan tot behoud van de ziel van de mens die het niet kan volbrengen. Maar wel met geloof en het aannemen van Christus’ aanbod. Staande op ground zero van een nieuwgeboren mens, geldt daardoor tussen de mens en God uitsluitend het goede dat de mens in heiligheid aanneemt en omarmt in kennis van, en liefde voor Christus. Maar daar is wel een scherpte: het ontheiligen van wat de mens reeds heeft ontdekt, erkend, en omarmd als van Gode afkomstig, wordt in niets getolereerd. Niet getolereerd wordt het moedwillig verwerpen wat als heilig is onderkend, of ook het moedwillig verwerpen van het beginsel van Gods Kracht, of ook het moedwillig niet willen richten van de eigen wil tot een heilig en Gode welgevallig leven. Maar het willen blijven hangen aan de begeerten van het vlees, wordt benoemd als hardheid en val die ernstiger is dan de hardheid en onbekeerlijkheid van het volk Israël in de woestijn. En die hardheid heeft een naam, en dat is de zonde tegen de heilige Geest. Dat is de eigen wil richten om moedwillig het goede en het heilige dat God reeds in het eigen vlees heeft gewrocht - of in het vlees van een ander - tegen te spreken en tegen te werken en daarin Gods Werk te lasteren. Heiligheid is van de hoogste orde voor het welzijn van de mens. Die heiligheid vraagt hier geen kennis van wetjes en een bepaalde omgang, maar een daadwerkelijke vrees en angst om iets kapot te maken, wat God in de kiem reeds heeft geheiligd en bestemd om gered te worden. En gaande op de weg van die heiliging in de vreze des Heren, leert een christen om zijn leven te heiligen in zuiverheid, waarheid, oprechtheid, en het alles anders doen dan de wereld om hem heen. Want hij is deel geworden van een paradijselijk bestel. En de les van heiligheid is dat de wil van de mens steeds daarop gericht moet zijn uit liefde voor God en uit dankbaarheid voor de toekomst die hem is verzekerd, waarvan hij nu deel mag uitmaken. Zelfs zodanig dat niet alleen de wil, maar ook het leven van de gelovige van die heiligheid getuigt, en er een bewijs van vormt en een leesbare brief, dat deze mens niet leeft in het vlees naar de wet van de aarde, maar in de geest naar de Wet van Liefde. Dat is niet iets wat de mens kan of hoeft vol te houden; want elk moment kan bezinning en bekering brengen en elke nieuwe dag brengt een nieuwe opstanding als kind van God. En de winst is dat de geest van de mens reeds nu het paradijselijk bestel mag betreden en wordt losgerukt van zijn bestemming tot de dood die God aan de mens oplegde in het paradijs, en reeds nu in volledige vrijheid kan naderen tot Gods troon. Geldende als zonder zonden en als volkomen gehoorzaam, belijdende aan God in erkenning en heiliging van de eigen wil, waar het vlees desondanks zijn geest overwon. En ook de dood van het vlees zal hem niet meer deren, noch blijvend treffen; omdat zijn lichaam zal opstaan om te leven tot in eeuwigheid. In zijn heiligende leven zal hij zelfs deze dood tarten en getuigen dat deze hem niet meer blijvend raken kan. Want hij had reeds de dood naar het vlees omarmd, en afstand genomen van de begeerten van het vlees. Want hij rekent zichzelf als gekruisigd met Christus en ook weer opgestaan met Christus, om in Hem en door Hem één te zijn met God, Die Hem zal beschermen tot een eeuwige heerlijke bestemming. Zoals Christus zijn leven heiligt, zo heiligt een christen zijn leven in navolging van Christus, en hij dwingt ook zijn vlees om daarin Gode een dankoffer te brengen. En zoals Christus tolerant is voor de achterstand van wie Hem onvoorwaardelijk aannemen, zo is een christen tolerant voor wie Christus zeggen onvoorwaardelijk aan te nemen en zelfs is er tolerantie voor hen die Christus in het geheel niet aannemen. Tolerant is geduldig en lankmoedig zijn, en barmhartig en liefdevol. Maar dat is geen excuus, zelfs niet in het minst, om de eigen heiliging en de eigen zuivering te laten vallen en de eigen heilige omgang met God op te geven of te compromitteren. En evenmin is het een excuus om zonde of onheiligheid bij wie dan ook te tolereren of zelfs te accepteren. Integendeel, het is een aansporing om van aanstonds af, de lijnen uit te zetten welke de weg is die God wijst, en hoe de kennis en heiliging te bewerken is om die weg te gaan. En wie dat zegt en leert, kan niet anders dan aanstonds ook het woord toe te passen en de eigen wegen te heiligen en te zuiveren. 

Klimaatverandering – In gevecht met God

De roeping tot paradijselijke heiligheid, lofprijzing, en eerbied, brengt alle gelovigen tot buiten hun eigen omgeving en buiten zichzelf, om zichzelf Gode te bereiden als een aangenaam dankoffer. En ze krijgen daarbij hulp. De leer in kerk en de traditie biedt hen bescherming naar zowel het vlees als naar de geest en is opgericht als dijk en als wering, om de gelovigen te leiden en te sturen op wegen naar Gods wil. Maar naast bescherming biedt de kerk ook dreiging en drijft ze onwillige kinderen van God bij zich vandaan. Dat is het noodlot van de goede bedoelingen en de noodzakelijke heiliging van de wegen van de kinderen van God. (Zoals ook van de joden werd gezegd: omwille van het evangelie zijn zij vijanden, maar zij zijn geliefden om hun vaderen.) Want hoewel de opzet geestelijk is, blijft het blikveld niet beperkt tot het geestelijke. En juist de aansluiting door de kerken van het voor geestelijk gehouden vleselijke, maakt dat de praktijk meer vleselijk georiënteerd is, dan geestelijk. En dat kan ook moeilijk anders, want op het moment dat er grote verschillen zijn in kennis en heiliging, treedt het effect op dat vermengingen ontstaan bij het concretiseren van gebruiken en leringen. En hoe meer de kennis afneemt en gezag meer een zaak wordt van eigen geweten in een spectrum van toegestane praktische mogelijkheden, hoe meer ook wordt een heilige geestelijke tempeldienst een zaak van eigen begeerte en onderhandelingen en zakelijk faciliteren. Want de maatstaven in de praktijk zijn vleselijk, terwijl de emotie en inspanning om te heiligen, te eren en te lofprijzen, een zaak is waar het hart alle vormen aan kan willen geven. En dan wreekt zich een tekort aan gezag, bekeringsdrang, en eensgezindheid. En de gelovigen doen elk wat goed is in hun ogen. En de organisatie die vanaf het allereerste begin de taak had om Gods Woord te verkondigen en groei te werken in Kennis van God, en zich verre te houden van het werken met aardse machten, blijft niets anders over dan zich maar te richten op het zelfstandig beheersen van heden en toekomst in eigen beheer door mensen. Met ondertussen wel steeds een beroep op Gods gezag, en een gebed om Gods zegen, en een leer dat God uitsluitend wil werken door de kerken. En de resultante is een gemeenschap die niet uitblinkt in het volgen van het heilige voetspoor van Christus, maar die vooral een eigen leven gaat leiden. En inderdaad volgt daaruit de algemene regel dat het zien en instandhouden op aarde van werken van God, eigenlijk onmiddellijk leidt tot een vermenging van geestelijke met vleselijke werken, waardoor per definitie corruptie en onheilige omgang met Gods kinderen in de hand wordt gewerkt. Dat betekent dat de kerken zó sterk geestelijk georganiseerd moeten zijn, dat zij zelfs bereid zijn om zichzelf te verloochenen, zoals het volk Israël in ballingschap de opdracht kreeg om Jeruzalem los te laten, en zoals de apostelen hun plaats en gemeente loslieten en hun leven stelden tot Gods eer en heiligheid – om te sterven in vreselijke martelingen.

Wat doen de kerken fout? Heel eenvoudig: het ‘weest heilig, want God is heilig’. Wie heilig is vertrouwt niet op mensen, maar op God. Hij probeert niet kerk en jeugd en straat te winnen, maar God. Hij geeft geen eer aan wie in genadige welwillendheid bereid is om te luisteren, maar hij geeft eer aan God alleen. Hij rekent niet met haalbaar en maakbaar en ongewenste resultaten. God spreekt door zijn Woord en God spreekt door zijn dienaren van het Woord en God spreekt door elke ziel die door de Geest gedreven, iets heeft te zeggen tot de gemeente. En daarin is niet een graad vereist, of zelfs relevant, van heiligheid in jaren lidmaatschap, of een onberispelijk leven, of een prachtige betalingsgeschiedenis, of een ongelooflijk indrukwekkende gave van spreken. Maar de eis is een brandend hart en een oprechte openbare wil tot het heiligen van heel het leven tot eer van God. Want dat is de eis van het beproeven van de geesten, namelijk of zij uit God zijn. En het nut is in heilige kennis alleen. Want wie kennis heeft, die kan getuigen. En wie kennis heeft, kan ook oordelen of een getuigenis naar Gods Woord is. En door de kennis komt ook de godsvrucht en de eensgezindheid en de heiligende stappen van de gemeente als geheel. Want de Geest werd al verondersteld. Al met al veel woorden, die niet nodig zouden moeten zijn als inleidend platform. Want eenieder kan zelf oordelen of dit Gode welgevallig is: namelijk dat ten eerste de bijbel opzettelijk onzuiver werd gemaakt om een aangenamer woord te krijgen. En ten tweede dat in de nieuwe kerkorde niet langer God, maar de kerkleden zelf verantwoordelijk zijn gemaakt voor instandhouding van de kerk. Ten derde zijn de gaven van de Geest platgeslagen en zo materialistisch gemaakt dat ook de diakenen als formele taak hebben om ze te inventariseren. Ten vierde zijn de eerbied-diensten van de heiligen voor de almachtige God, vieringen geworden voor gewone mensen. Ten vijfde zijn de gelovigen als wereldgelijkvormige ronselaars van God geworden, die zich richten op het lokken en binden en trekken van de onwillige jeugd en de onverschillige wereldse samenleving. Ten zesde zijn vele wereldse gebruiken gelijkgesteld met heilige offergaven, onder het argument dat wat in dankzegging wordt geheiligd, ook echt heilig is. En ten zevende is de ooit op het hoogste platform van heiligheid gestelde kennis van God, afgedaan als historische ballast en onnodige moeilijkdoenerij. Niet iedereen zal de punten gelijk ervaren, hoewel de zaken die genoemd worden in vele gezindten merkbaar zijn. Maar deze zaken zijn geen losse flodders; het zijn geformaliseerde realiteiten van de huidige vrijgemaakte kerken. Zeg nu zelf: wat zouden de vaderen hiervan vinden die zich destijds vrijmaakten? Hoe kan het afgescheiden zijn van de kerk waaruit de vaderen als in ballingschap moesten wegtrekken, nog worden verantwoord als de kinderen niet in het geloof staan van die vaderen? Hoe is de instandhouding van afgescheiden zijn nu nog te verantwoorden als zij het destijds al te strikt zagen? Wat is de heilige grond waarop de kerk staat, en waarmee het afgescheiden zijn wordt verantwoord? Is Christus dan gedeeld, en de gemeente niet één lichaam?? Hoe zuur is het om zovele anderen te hebben zien vertrekken die oproepen tot bekering, en nu zelf geen andere weg open te hebben dan terugkeer tot een meer pluriforme kerk?! Dan zijn onmiskenbaar de verkeerden vertrokken! Maar de heiligen hebben geen enkele schroom of schande, want hun leven is gericht op heiliging, waar ook de Heer hen mocht roepen. En zij zullen dat ook zo ervaren en omarmen. Zij zullen zich niet funderen op wat ze zelf willen, maar op wat God heeft geopenbaard als Zijn wil. Zij zullen niet worden geleid door wat ze zien, maar door waar ze staan en wat ze geloven. En voor hen geldt: aan de barricaden van het geloof van uw voorvaderen! Kop ervoor en schouders eronder. Nee, niet opnieuw in eigen beheer tot eigen werken en haalbaarheden, maar zoals we begonnen in Hebr.12: Laat ons de genade vasthouden, met eerbied en godvruchtigheid.

Houwen jongens!