Sluitrede - De grondwet van het geloof biedt dwingend recht


A. Heer, U bent mijn leven

Aan de hand van het lied ‘Heer, U bent mijn leven’, kunnnen we heel mooi de kern van het geloof laten zien:


1. Geloof in God als basis
Heer, U bent mijn leven de grond waarop ik sta
Heer, U bent mijn weg de waarheid die mij leidt

2. Houvast en sturing door de Woorden van God
Uw Woord wijst het pad de weg waarop ik ga
Zolang U mijn adem geeft, zolang als ik besta
Ik zou niet meer vrezen, want U bent bij mij
Heer, ik bid U, blijf mij nabij

3. Belijdenis van kennis van waarheid
'k geloof in U, Heer Jezus, geboren uit de maagd
eeuwige Zoon van God, die mens werd zoals wij
U die stierf uit liefde, en is opgestaan
en met God de Vader en verenigt met uw volk
Tot de dag gekomen is van uw wederkomst
dan brengt U ons thuis in Gods rijk

4. Versterking voor het dagelijkse leven
Heer, U bent mijn kracht, de rots waarop ik bouw
Heer, U bent mijn waarheid, de vrede van mijn hart
En niets in dit leven zal ons scheiden Heer
Zo weet ik mij veilig, want uw hand laat mij nooit los
Van wat ik misdaan heb, heeft U mij bevrijd
En in uw vergeving leef ik nu

5. Gemeenschap met alles wat uit God is 
Vader van het leven, ik geloof in U
Jezus de Verlosser, wij hopen steeds op U
Ook hier in ons midden, Geest van liefde en kracht

6. De moraal van ons bestaan
U die via duizend wegen ons hier samen bracht
En op duizend wegen, zendt U ons weer uit
Om het zaad te zijn van Gods rijk

 

B. Het Koninkrijk van God – concreet en nabij

Bij het nadenken over de moraal die bij het lied ‘Heer, U bent mijn leven’ naar boven komt, komen we uit bij de bergrede, waar Christus ons leert hoe dat Koninkrijk eruit ziet en hoe de kinderen van het koninkrijk zich profileren als kinderen van God. Kinderen van God gaan een weg die niet is gericht op het aardse en het zichtbare en bereikbare, maar op het hemelse en het onzichtbare en op het in de praktijk vooral onbereikbare (maar uitsluitend bereikbaar in een groot geloof, dat ook nog geloofszegening behoeft van God).

Dit koninkrijk rust dus niet op pijlers van mensen. Het Koninkrijk van God is geestelijk en zijn burgers leven uit de kracht van het geloof. Als mijn koninkrijk van deze aarde was, dan had ik nu een leger gehad om mij te bevrijden, zei Jezus Christus zelf in Joh.18:36. En op die weg gaat de eerste gemeente, en deze wordt vervolgd en haar leiders worden gevangen genomen, gemarteld, gekruisigd, en voor leeuwen geworpen. Het laat de praktijk zien dat het Koninkrijk een levensinstelling is, in een gezindheid om te rekenen in het geloof met een leven dat verder reikt en andere ijkpunten heeft dan dit aardse leven. Het Koninkrijk is dus niet een zaak van bijeenhouden van een concrete groep mensen, en ook niet een zaak van het beschermen van concrete muren, maar deze is véél abstracter. Veel heiliger. Niet over de praktijk in alle ellende, maar over een norm van het zo zuiver mogelijk willen. Veel meer op het niveau van hooggestemde idealen die worden bereikt door het te denken, dan op het niveau van de onhaalbare en onbereikbare praktijk van dat wat toch anders en verkeerd wordt gedaan.

Maar het mooie en en praktische en het opbeurende, is dan dat de bergrede niet in moeilijke termen spreekt over iets onbereikbaars. Maar in de bergrede zien we vooral dat al het goede dat er in de wereld is, allemaal van God komt. Of het nu gaat over de wet en de zonde, of het gaat over de liefde en barmhartigheid, de boodschap is steeds dat degene die het goede zoekt en het goede wil doen, daarin ook inderdaad genade vindt bij God. Dat is ook degene die zelf niet ideaal is, maar wel in lijdzaamheid onrecht lijdt, of in verdrukking is, of ellende moet ondergaan. En omgekeerd is dat ook degene die het goede wel actief wil doen, ook als op weinig vlakken dat goede wordt gerealiseerd. Zulke mensen worden zalig genoemd, en diegenen worden ook daadwerkelijk tot ons voorbeeld gesteld om zo Gods kind en Christus’ navolger te willen zijn. En zodoende leren we iets over onze plaats en onze taak op deze aarde; en wat we daarvan leren is confronterend en ook enigszins ontluisterend. Want wat we willen of zouden moeten wensen, is lang niet altijd wat we doen en wat we verlangen. En dat wat we weten dat we zouden moeten of kunnen willen, dat klaagt. Want op het niveau van onze wil, worden we ook geoordeeld.

 Daarom nu een stap verder. Een concrete stap. Want we hebben beleden en in dat lied ook bezongen, dat we staan op het fundament en gaan op een ons bekende weg. Er is dus geen onzekerheid nodig, en geen werkelijke onbekendheid met de stappen die we moeten nemen – als we er oog voor gaan krijgen. We belijden dus de waarheid, en we zeggen het goede te willen doen, en we zien dat de realiteit is dat we minder succesvol zijn dan we zouden wensen. Maar we erkennen dat het goede iets is waarover de bergrede  spreekt in concrete bewoordingen als herkenbaar typerend voor mensen van goede wil. En de vraag is dus wat nu concreet het goede is waarop we concreet onze focus richten en wat het concreet slechte is dat we willen laten vallen. En dat hoeft niet alles te zijn wat goed of slecht is in abstracte hoogdravendheden, maar laten we ons concentreren of er iets essentieels is te noemen dat we als speerpunt en taak benoemen. Of we kunnen ook zeggen: wat kenmerkt het koninkrijk van God concreet als het erop aan komt? Dat is het onontkoombare vervolgonderwerp in het Koninkrijk, en dat is waarover we nu mogen nadenken.

 

C. IJdelheid der ijdelheden – kerkdienstbaarheden in stand houden

Nadenken over het Koninkrijk, is wezenlijk niets anders dan nadenken over de God van Israël. Dat heeft twee kanten: ten eerste hoe God zich toonde tegenover Israël, en ten tweede hoe Christus zich toonde tegenover Israël. Van Christus weten we dat hij alle inspanningen en alle openbare toewijding van de farizeeërs niet slechts onvoldoende vindt, maar dat zelfs als verwerpelijk afdoet en verfoeit. Maar ook tijdens de vele jaren van Gods leiding over Israël, blijkt al dat de eigen inspanning van het volk niet altijd brengt wat het moet brengen. Er werden dan offers gebracht, maar God wilde ze niet, en ze waren Hem tot een gruwel. En zelfs als er een algemeen gevoel en erkenning onder het volk heerste dat het goede inderdaad moet worden nagestreefd, wordt het soms als een zware aanklacht van het volgen van de eigen begeerte gepresenteerd in de geschiedenis: eenieder deed wat goed was in eigen ogen. Ook het ieder-voor-zich-goed-doen naar eigen geweten en overleggingen is dus een zaak van verwerpelijkheid bij God als het komt vanuit eigen begeerte en eigen maakbaarheid. Ja; en het gaat zelfs zover dat ook het volk zelf niet meer werd erkend als heilig en onaantastbaar, als het God verliet. Bij Mozes werd gedreigd dat het volk geheel door God vernietigd zou worden - behalve Mozes zelf. En bij de ballingsschap werd het volk gezegd niet terug te kijken en te wensen naar Jeruzalem, maar een nieuw geestelijker gezind volk te vormen. En bij de algehele vernietiging in 70 na Christus werd het heilige der heiligen inclusief de dagelijkse offerdienst geheel door God vernietigd.   

Wat we hieruit kunnen leren, is dat al die onmiskenbare punten van inspanning en heiliging absoluut niet onderscheidend zijn als wij ons willen concentreren op de essentiële zaken of de meest kenmerkende hoofdzaken van ons geloof. 

Dat geeft te denken. Laten we het rijtje maar eens bij langs gaan. Van de farizeeërs is algemeen bekend dat zij minutieus waren in de regels en in hun ijver om te handhaven, maar absoluut ongeschikt in de normen die de fundamenten vormen van de regels en wetten. Het blijkt dat de ijver een harnas vormt waarin de liefdeloosheid zich kan hullen en zich goed op zijn plaats voelt. Keurige vertoningen onderhouden in alle ijver en precisie helpen dus als zodanig totaal niet. Dan zien we in het oude testament de offerdiensten en de reinigingswetten, die gewoon trouw en waarschijnlijk ook stipt worden onderhouden. Maar klaarblijkelijk is het concentreren en trouw zijn aan het offeren als zodanig niet goed genoeg, want immers spreekt de schrift bij tijden: de brandofferen hebben God niet behaagt. Dus ook hier is het nietszeggend om de uiterlijke offerdienst te verheffen als een essentiële zaak van het geloof. En dan komen we in de tijd van chaos en wetteloosheid, en dan zien we dat iedereen deed wat goed was in eigen ogen. Maar omdat niemand deed wat God had gevraagd, was al dat goede in chaos geheel tevergeefs. Het wordt een uitdrukking om aan te geven dat iedereen deed wat kwaad was in de ogen van God. En als we dan letten op het volk als geheel en we zien hoe straf en ballingschap en vernietiging één-op-één is verbonden met de zonde van het volk, dan is ook daar heel helder: heiligheid en de status van Gods kinderen, is nooit aan het volk verbonden als kenmerk die God door alles heen blijft toekennen aan het volk als geheel. Steeds is er een normatieve bodem vereist met een vraag naar de wet, en een vraag naar de heiliging en reiniging, en een vraag naar de liefde voor God, en een vraag naar de liefde voor wat door God is gemaakt. Heiliging en reiniging en offerdienst gaat steeds over het geloof en het hart.

 Dit is in zoverre allemaal super concreet en iedereen begrijpt de boodschap. De inspanningen zijn tevergeefs als het geloof er niet is. Sterker nog: de inspanningen zijn slechts uitingsmogelijkheden voor het geloof, maar als zodanig niet eens noodzakelijk om ook echt gedaan te hebben – als er geloof is. Zo zijn ook de werken tevergeefs als de liefde er niet is. Sterker nog: de werken zijn niet noodzakelijk om gedaan te hebben als de liefde en de wil er wel op gericht is. En in Christus hebben we deze oud-testamentische boodschap mogen aannemen als basis van ons leven, een leven waarin we niet worden getoetst op wat God eist naar concrete vormen en maten, maar naar de aard en de intentie van de vruchten die wij laten zien.

We begrijpen dus prima het systeem en het concept van het geestelijke leven waaruit het Koninkrijk van God bestaat. Maar snappen we het ook nog steeds als we gaan toepassen in ons eigen leven en in onze eigen kerk? Laten we dat rijtje nog maar eens de revue laten passeren en te bezien hoe de volgende onderwerpen erin passen:

 1- Houdt God Zijn kerk in stand? >> Hield God het volk in stand?

2- Is de eenheid gegarandeerd? >> Was de eenheid van Juda en Israël gegarandeerd?

3- Is een kerkdienst verplicht? >> Is de omgang met God verplicht?

4- Is een kerkdienst noodzakelijk? >> Waar is de tempel van God?

5- Is een kerkdienst nuttig? >> Was het offeren Kaïn tot nut?

6- Is een kerkdienst tot nut? >> Was de offerdienst het volk tot nut? 

7- Biedt het verbeteren van de liturgie iets? >> Boden zang en luit iets aan het volk?

8- Biedt stiptheid in de omgang met God iets? >> Bood stiptheid iets aan de farizeeërs?

9- Biedt trouw aan mens of gemeenschap iets? >> Bood trouw aan de (verlijerende) volksgewoonten of inzettingen van de priesters iets aan de Israëlieten?  

10- Ben je geroepen het stokje over te nemen als een ander verstek laat gaan? >> Zond God profeten naar het bestaande onwillige volk, of stichtte Hij een nieuw volk?

11- Biedt het betalen van geld iets? >> Biedt het betalen voor verzoening (aflaten) iets?

12- Is het Woord van God een werktuig van mensen? >> Mocht Saul de ark in de legerplaats halen?

13- Moet de kerk zich aanpassen aan de maatschappelijke ontwikkelingen? >> Moest Israël zich aanpassen aan de volken rondom?

14- Moet de kerk zich zoeken te onderscheiden en het leven te heiligen als zichtbare offerande? Was het Israël in heiligheid toegestaan één te worden met de volken rondom?

15- Eert de mens de eenheid met wat uit God is? Is Christus een eenheid met God?

16- Eert de mens recht en waarheid als iets heiligs? Is God recht en waarheid?

17- Eert de mens het pure en zuivere als iets heiligs? Is God puur en zuiver?

18- Zoekt de mens vrijheid van vertier en vermaak? Zocht Christus zijn kruis?

19- Biedt financieel goed doen geestelijk nut? Armoede en gebrek is van alle tijden en kent geen vervulling; het hoort bij het leven. Goed doen heeft nut als het de gever pijn en moeite kost. Maar rijkdom en armoede bestaan beide overal en elk mens gaat lijden en dood tegemoet. Daarom heeft bij beperkte middelen groter nut om een handreiking van God te geven en een opening van de hemelpoort te wijzen. Wie goed wil doen, die hoeft dan niet ver te gaan. Dat is net zo dichtbij en concreet als de barmhartige Samaritaan voor de hulpbehoevende was. Maar de ruimte die wij hebben om goed te doen uit onze overvloed, die klaagt ons aan. Het is net als een aflaat; we kopen onze schuld af. Want in Gods gemeente was het geen gebruik om geld en bezit te verzamelen als waarde op aarde. Financieel goed doen is daarom geestelijk gezien ijdelheid van de bovenste plank.

 De rode draad is dat alles wat niet uit het geloof is, ook geweerd moet worden, en van nul en gene waarde is voor de kinderen van God. Wie daarover nadenkt, begint veel te begrijpen van de pure haast onplezierige eenvoud waarmee het reformatorische denken is doorspekt. Willen we de ijdelheid ontgaan van tevergeefse moeite en inspanning, dan moeten we leren om helemaal los te laten wat naar het vlees is, op het niveau van de mensendingen, en beginnen tezoeken wat naar de Geest is op het niveau van onze geheiligde wil.

Alles bepalend is de gezindheid. Zie Amos, hoofdstuk 5. Maar als dan de gezindheid bepalend is, dan is alle inspanning om de uiterlijkheden te bewerken ook echt volkomen ijdel. IJdel betekent niet lucht en leegte, maar het betekent heel veel, maar dan wel tevergeefs. Tevergeefs; dat is zonder dat het nut heeft en zonder dat het doel wordt bereikt waarvan de inspanning getuigt en waarvoor het is gedaan. Het is niet niets – integendeel - maar dat wat het allemaal is, dat heeft volkomen zijn bestemming gemist.

 

D. De valkuil – aanzien des persoons en naar wat voor ogen is.

De valkuil in dit verhaal is er al vanaf het begin. Christus is de weg en de waarheid, en niemand komt tot God die niet via Hem komt. Dat wil zeggen dat alles wat er aan goeds en noodzakelijks en verplichts op de gelovigen afkomt, gaat via de weg van Christus. Maar de verleiding en de valkuil is dat we het materiële, het zichtbare, het toetsbare van de offerdiensten, als ijkpunten van de liefde in het hart gaan nemen. Als aan die ijkpunten niet wordt voldaan, dan menen we te kunnen concluderen dat de liefde er niet is en dat de Heer daar is verlaten. Maar dat is precies waar de eigen liefde het begeeft en wordt verlaten. Dat was precies waar de farizeeërs op vastliepen. Het enige geldige ijkpunt, dat is het erkennen van het geloof en de liefde. En dat laat zich ijken door de geesten te beproeven, of die uit God zijn. En dat brengt ons niet op onze uiterlijke eredienstplichtigheden, maar op de troonrede of de grondwet van Christus, namelijk op de bergrede. En als we de bergrede erop nalezen, dan getuigt die vooral van alle vormen van Gode eer bewijzen, die kenmerkend zijn als vruchten van het geloof. Inderdaad véél dichter bij de norm van de wet, dan we steeds denken. Maar steeds zonder ook maar enige vorm van een christelijk burgerlijk ijkpunt. Als we scherp opletten dan zien we dat wat wij gevoelsmatig als de kern en als het belangrijkste zien - namelijk de uiterlijke omgang met het geloof - in werkelijkheid niets zegt over het belangrijkste. De werkelijke vastigheid en de werkelijke kern zit véél dieper en is véél geestelijker. Dat vraagt om méér discipline en zelftuchtiging. Dat is ook steeds véél inhoudelijker gericht op het goede doen, dan op de offerande. Een anekdotisch voorbeeld biedt de preek waarin ’s ochtends werd gezegd, dat als Christus vandaag nog zou terugkomen, de middagdienst zeker goed bezocht zal worden. Maar het tegendeel is waar: als bekend is dat Christus vanavond ècht komt, hebben we het echt te druk om nog naar de kerk te gaan. Ons eigen leven is een bende en als we het op orde menen te hebben, stuiten we op dikke rijen van geestelijk gewonden waarvan we weten dat die liggen langs de weg van ons bestaan. Wat deden wij om ze te waarschuwen en getuigen van de ernst van het moment? Wat deden wij tot hun verzorging? Dat de bergrede zo inhoudelijk is, dat zegt ons iets. Want terwijl de offerande geen doel is in zichzelf, geldt bovendien in een meer geestelijk te duiden tijd dat offerande wordt gevraagd die meer geestelijk is: heiliging en reiniging en opoffering van het vleselijke om inhoudelijk goed en een gode welgevallig dankoffer te zijn. Dat is om dat offer ZELF te zijn. Niet in ijdele zelfkastijdende blindheid, maar in liefdevolle volgzaamheid in de gewezen weg. Daarvoor moet het uiterlijke weggedaan worden, want dat werkt geveinsdheid. Daar moet de wet toegepast worden in heilige zelfbeproeving, verborgen voor mensen, in continue verantwoording tegenover God. En daar begint ook de christelijke vrijheid. Want als wij dan zelf het offervlees zijn om dat Gode te bereiden en aan te bieden en te offeren, dan branden wij dat en wij louteren dat, en alles wat wij doen op deze aarde is in het teken en in het kader van het branden in onze offerdienst. Wie zal ons dan oordelen op ons concreet uiterlijk vertoon daar omheen in andere meer uiterlijke offerdiensten? Wij offeren aan God en God oordeelt ons reeds gedurende onze offerdienst van heiliging en goed doen, omdat God toeziet. Deze dienst is grotendeels verborgen omdat God behaagt wat ook alleen eer bij Hèm zoekt, en niet bij mensen of uiterlijkheden. Priesters zondigen niet als zij al offerende, de uiterlijke ijkregels van mensen overtreden. Maar wat blijft, dat is het Woord en het vermaan overeenkomstig het Woord. Dat vermaan gaat tot op het kleinste gebod en tot in het kleinste detail – maar wel steeds op het niveau van de geheiligde wil en de erkennende lofprijzing dat daarin Gods Woord wordt erkend en Gods Waarheid gezocht. En dat Woord biedt het zwaard waarmee we snijden en scheiden als het gaat om waarheid en Gods recht. Maar de geesten van mensen beproeven we niet langs de lijnen van onze uiterlijkheden, alsof wij méér zicht hebben op de genade dan God. Maar wij onderzoeken de geesten die in de mensen wonen, namelijk of die uit God zijn. Dat meten wij en zien wij aan het antwoord en de zichtbare daad. Het antwoord is daar een getuigenis en een belijdenis, en dat gaat over de wet en over het geloof. En de beantwoordende daad is daar wat er aan goeds wordt getoond; niet naar de uiterlijke eredienstbaarheden waar wij zelf zo vol van zitten, maar naar de heilige wet van God alleen. Want wat van God is, dat is niet van ons, en daarvoor hebben wij eerbied en respect, en daarvan blijven wij af.

Is daarmee via een omweg de wet van God ontkracht, of wellicht de wetten van het reinigen en heiligen van het eigen leven of ook van de eigen kerkelijke omgeving; omdat immers onze geheiligde uiterlijkheden als ijkpunten wegvallen? Zeker niet! De bergrede dwingt om los te komen van de kerkelijke gewoontediensten, en te beginnen met de wet van God naar de geest van de wet. Als wij het vlees aanvallen, dan ontmoet de mens de geesten en hij vindt de Geest ook in de ander die evenzo strijdt met het vlees. Wij bevestigen dus de wet temeer, als wij omwille van de Geest getuigen over het vlees dat zondigt of in onze ogen onheiligheid betracht. Maar wij worden zelf gedwongen om daarbij niet te meten met de uiterlijkheid van de offerdienst die wij willen opleggen, maar naar de inhoud van de wet. Want zoals de Geest zoekt wat uit God is, om te doen wat naar Gods wil is, zo zoekt het vlees wat uit het vlees is om te doen wat naar de wil van het vlees is. En in het gewoel van de strijd, zal de Geest de Geest zoeken en willen vasthouden, terwijl het vlees ook het vleselijke zal zoeken en willen vasthouden. De Geest kent geen twisten, anders dan uit Naam van God. Het vlees kent geen heiligheid, anders dan ten dienste van het vlees.  

 

E. De koers naar Sion – leven als opgewekt Christen

Even een tussenstap. Het voorgaande vraagt nog wel om ook te benoemen wat dan wel het doel is van de offerande. Dat is om aan God te getuigen hoe wij Hem loven en prijzen, en om aan God te tonen hoe wij dat in overgave en oprechtheid doen, en om zo aan de wereld te getuigen dat alles wat ons overkomt en waarvoor wij loven en dankzeggen geen toeval is en ook geen product van eigen inspanning, maar geheel verbonden is met de directe band met God, in welke verbondenheid wij als zegen en als tucht erkennen, wat ons in dit leven overkomt. Alles wat wij hebben, dat is uit God.

Wat is uit God? Dat wat zich beroept op Gods Wil en niet op zichzelf of op wat mensen hebben bedacht. Wat is uit God? Dat wat trouw toont om niet te wijken van de geopenbaarde weg. Wat is uit God? Dat wat getuigt van liefde voor het goede, liefde voor het recht, en liefde voor hooghouden van waarheid. Wat is uit God? Dat wat uit geloof haalbaarheid en beheersbaarheid minacht. Wat is uit God? Dat wat bijtend reageert op elk woord dat zichzelf bewijst tegen God in te gaan. Wat is uit God? Dat wat bij elke actie hardop uitspreekt en betuigt dat God het is die in die actie wordt gezocht. Wat is uit God? Dat wat openbaart wat het is; zelfs als het van eigen boosheid of dwaling betuigt.

Er is veel dwaling. Er is heel veel dat getuigt van zichzelf dat het alleen goed wil doen als dat goed is in eigen ogen. Er is veel erkennend ontluisterend tekortkomen. Dat is de realiteit. Maar is het ook realiteit dat er wordt gezocht om God te behagen, en om Zijn weg te zoeken, om die ook naarstig te bewandelen in het hart en naar de inhoud? Opwekking is niet het ijkpunt van de oppervlakte, dat we opgewekt zijn en blij in de Heer. Opwekking, dat is dat we de kracht en energie hebben gevonden om de knikkende knieën te versterken, en vol goede moed in blijdschap het harnas van Efeziërs 6 omgorden, en het strijdgewoel weer opzoeken.

 

F. Van antithese en de eigen kerk

Specifiek binnen de kerk is het bij deze zaken relevant om na te denken over de eigen plaats van de kerk. De vrijgemaakte kerk is in principe geen aparte kerk. Het heeft niet eens een eigen naam. Het is een beweging die ontstaan is in een oprecht verzamelen rondom waarheid en recht en trouw aan de principes van het geloof in opofferende bereidwilligheid. Want het woord vrijgemaakt zegt niets anders, dan dat een groep gereformeerden vrijwillig offerde en het leven gingen inrichten naar de wil van God naar de inzichten van het moment. Vanuit het principiële kwam de boodschap van antithese, van tegenstelling in strijdbaarheid met de kerkelijke omgeving in oppervlakkigheden en met verwaterdheden van een bepaald moment. Zelfs de eenheid en rust die voor mensen zo belangrijk is, werd opgeofferd. En de zegen die daar direct mee was verbonden, is dat vanuit een enkel punt een lijn voortkwam waarlangs heel het leven werd beproefd of het aan God gewijd was, waardoor ogenblikkelijk op heel veel fronten tegelijk een afzetting en richtinggevende koers werd gewerkt die de groep op grotere afstand bracht van de minder gelijkgezinde gelijkgelovigen. En het effect was als de richtlijnen van Rechab die zijn nageslacht richting en regels ging geven voor de toekomst, toen hij beval om niet in Jeruzalem huizen te bouwen, maar in tijdelijke onderkomens te blijven als getuigenis van de eigen bijzondere plaats en positie. Het nageslacht krijgt een eenheid en een samenhang waarover ook eenstemmigheid bestaat. Het gaat dan niet meer om een vrijblijvende optie, maar om een verplichte keuze. Iedereen moet die richting volgen of zich er anders van afkeren. Want, en dat is de kern, de voorvaderen deden het offer in Naam van God en met een beroep op de voortgaande lijn van het verbond naar Gods heilige waarheid en Gods heilige wet en uit trouw aan Gods heilig Woord. Zij gaven een dienst van trouw tonen en opofferend God volgen. Dat kun je zien als een verplicht offer als er een heel zondige lijn was, maar je kunt het ook zien als vrijwillig offeren, om het enige juiste te doen en daarop voort te bouwen. Maar in beide gevallen kan het niet anders, dan dat het nageslacht de lijn vast houdt uit trouw aan God, of die lijn loslaat met een bewuste daarvan afkerende keuze – en teruggaat naar waar het vandaan kwam. Want wat in naam van God is opgericht of gedaan, wordt ook gevolgd door Gods beproevend onderzoeken. Er is dus een zaak en een taak van verantwoording wat onze motieven zijn om het ene te doen en het andere te laten. We kunnen het ook anders benaderen: als we vandaag de boodschap van de bergrede oprecht willen geloven en de weg kiezen van Gods leidende Hand voor de gemeente van Christus, dan moeten we ons afvragen wat de onderliggende principes zijn. Dat afvragen moet steeds worden vernieuwd, om te voorkomen dat we weer afglijden naar een kerkelijke gezapige omgeving in een gelatenheid van christelijke kleinburgerlijkheid. Dat vraagt om een gezindheid om te willen onderscheiden en zien, en om een positiebepaling. Dat vraagt om een actief gelovige houding. Want we staan op de heilige grond van de aardse offerdienst aan God. Het is scherper: wij staan op de weg die door onze voorvaderen is gewezen als de heilige offerende weg van Gods voortgaande lijn in de geslachten onder de leiding van de heilige Geest die ons bindt aan trouw aan Gods Woord, dwars door alle menselijke zaken en zwakten heen. De levende of actieve kerk is daarmee het aardse bewijs van het vette offerdier, dat meer eer geeft en meer toenadering tot God zoekt, vanuit een hart dat zich in offergezindheid uitsluitend laat binden en leiden door het Woord dat God heeft gegeven.  

 

G. Van vet naar mager offerdier

Maar wat zien we dan in de praktijk? Hetzelfde als bij het volk Israël onder de farizeeërs: er komt een christelijke burgerlijkheid die wordt gekenmerkt door regeltjes en uitelijke vertoon in oppervlakkigheden. De generaties die geloof en leer brachten, brengen kinderen voort die zich trouw houden aan geloof, of aan de leer, aan de trouw zelf, of in gewillige volgzaamheid aan de instructies van de opzieners. Vanzelfsprekend in zwakheid en zonde. En zo ontstaat een goedwillende eenheid die zich weer steeds meer kenmerkt door wat zichtbaar is, en voor het overige behalve goedwillende gedweeheid vooral een berustende gelatenheid toont. Eigenlijk is dat een geleidelijk proces: het begint met enthousiaste volgzaamheid van het zeker weten, gevolgd door trouwe volgzaamheid naar het weten van de professoren, gevolgd door gedweeë volgzaamheid naar het weten van de dienaren van het woord, gevolgd door berustende volgzaamheid als dienaren worden vervangen door kerkraden, gevolgd door het helemaal niet meer weten als er besef groeit dat er iets niet klopt. Waar uiterlijk het stuur direct is en de koers bekend, groeit innerlijk stuurloosheid en vervreemding van de eigen koers. En als dan de geestelijke richting of aansturing verandert, dan zien we dat wat wel kennis en stem heeft en ook nog zichtbaar is in de nageslachten ook weer wordt weggenomen. Want het getuigenis van het goede dat er nog is, matcht niet met de uiterlijke omgang met het geloof. Op totaal verschillende manieren, maar niettemin aantoonbaar en met verarmende consequenties voor wat overbleef. Zo kennen we een kind dat in geloofskennis opgroeit en dan verkeerde wegen gaat, maar blijft geloven in de lijn en naar het getuigenis van de ouders. En het blijft trouw ondanks de zonde, maar het sterft veel te jong. En de boodschap van de ouders om eerlijk voor God uit te komen en om te staan voor recht en waarheid verdwijnt. Zo kennen we een kind dat in geloof en leer opgroeit en blijft in het goede vasthouden in eenzame volharding ondanks de tegenwerkende omgeving. Maar het breekt en sterft veel te jong. En de boodschap ‘Dat màg niet van de Here’, van de ouders verdwijnt. Zo kennen we een kind dat opgroeit in een gezindheid van de oorspronkelijke strijd, en het vecht voor het goede en blijft daarin zo trouw dat het zelfs de kerk verliest. Maar het lichaam begeeft het en het sterft veel te jong. En de boodschap van de ouders verdwijnt. Er zijn meer voorbeelden, maar die laat ik aan hen die daar dichterbij staan. Algemeen geldt dat er vele kinderen zijn die in geloof en leer opgroeien en het goede willen blijven vasthouden, en zich bewust zijn van de eigen plaats in de geschiedenis, en daardoor de oorspronkelijker lijn willen vasthouden. Maar zij gaan de weg van voortgaande opofferingsgezindheid, waarvan de kerk beleed dat dit de weg was van de kerk, en onttrekken zich van wat achterblijft. En de boodschap van de ouders verdwijnt uit de kerk. En dan zijn er de kinderen die in geloof en leer opgroeien, maar vooral daarvan meekrijgen en ondervinden wat er aards en zondig was, en zij willen bekering en eisen verbetering en zij kiezen bewust een weg en een koers die anders is en in hun beleving méér gericht is op een weg van het geloof. En de boodschap van de ouders nemen ze afstand van en ze vervreemden ervan. En minstens zo belangrijk: ook ouders in een soms ontredderd niet-meer-weten, begeren en omarmen de zichtbare opleving van hun kinderen met nieuwe hoop in versterkt geloof. Het blikveld wordt verlegd van God behagen naar werken van de Geest zien op aarde, en God wordt geprezen en gedankt voor het merkbare enthousiasme en de zichtbare opleving onder de kinderen die het kerkleven weer goed en aangenaam vinden. En alles met elkaar zien we dat in het proces het heiligende en het offerende en het vermanende wordt weggenomen of actief wordt weggewerkt. De stem van God valt stil. Dat alles is zichtbaar in één generatie. Wat weg is, is niet meer, en wat blijft oordeelt zichzelf als navolgers van de eigen door God gewezen weg. Maar er is een catch: God valt niet stil. God wendt zijn gelaat niet af voor wat in waar geloof tot Hem komt. Gods oor stopt niet met horen naar de zaliggewensten in de bergrede. Gods stem zal niet stilvallen, tot in het derde en vierde geslacht van wie Hem verlaten. En Gods leidende Hand blijft volgen waar gelovigen Hem zoeken. En waar Gods Woord wordt verlaten, daar volgt het oordeel; te beginnen bij Gods eigen kinderen. En dàn komt het moment dat we ook gaan ondervinden: Gods stem valt stil. Hij wendt Zijn gelaat af. De kandelaar wordt weggenomen. Als dat moment zich voordoet, dan is bekend hoe dat gaat: de geesten scheiden zich. Wat door God beschermd wordt tegen zichzelf of zijn omgeving, wordt weggenomen – maar naar de mens komt het om in zonde en zwakheid. Wat door God wordt ingezet om te verkondigen of te strijden wordt bevestigd – maar naar de mens is er verlies en gaat het teloor. Wat niet goed is wordt door God overgegeven aan de geesten van deze wereld – maar naar de mens krijgt het geloof en de liefde en ruimte en blijdschap. Wat in verwarring is wordt beproefd en komt voor keuzes te staan – waar naar de mens iets kiezen helemaal geen optie was. Wat dwaalt krijgt leiding alsof het een rots van waarheid biedt, en wat spreekt van de vastigheden van alle tijden verliest stuur en aanzien.

Laten we voorzichtig zijn. Van alles wat er aan de oppervlakte wordt benoemd, zijn er daaraan tegengestelde voorbeelden die het plaatje nuanceren. Want de geesten laten zich nooit in hokjes proppen. In een meer bijbels beeld is dat het effect van het zuurdesem: het is het kleine groeiende dat kan werken ten kwade maar ook ten goede, en in het proces is niet altijd duidelijk welke geesten leiden. Wie begrijpt hoe dat werkt, die ziet ook dat veel geesten zich juist heel graag in een hokje laten proppen - namelijk waar ze niet thuis horen, of juist waar ze wèl thuishoren maar daarvoor geen plaats en positie ingeruimd krijgen.

Laten we aannemen dat iederen in het eigen geweten overtuigd is van de eigen door God gewezen weg. Dat is namelijk niet de kern waar het om gaat. De kern wordt gevonden met de vraag of iedereen op die eigen weg ook nog van mening is dat het eigen offerdier vet is. Want als er verslapping komt en ongeestelijke tegenstellingen, en de stem van God de kerk verlaat, dan vallen de oproepende stemmen stil nadat ze eerst heel fel en heel onaangenaam worden, en dan worden de gelovigen ook steeds meer aangewezen op wat zich dan nog daarna aandient als van God te zijn. Maar de mens is beperkt. Zelfs degenen die het meest actief voor een bepaalde lijn hebben gevochten of gestaan, zullen erkennen dat hun godsdienst tekortschiet; dat hun offerdier mager is. En steeds meer komt de noodzaak aan de oppervlakte om terug te keren naar de kern, naar de grondwet van het geloof. Want als allen elk in eigen richting een klemtoon hebben gelegd en gevonden, die hun dichter bij God bracht, dan hebben ook allen een strijd met de eigen omgeving die dat anders ziet. De een in bekeringsgezinde strijd achter Christus aan. De ander in bekeringsgezinde verootmoediging achter de verlossingsboodschap in Christus aan. Weer een ander in realistische missionaire bekeringsgezindheid achter het willen winnen van dwalenden aan. Allemaal in brandende ijver. Maar ook allemaal met een begeerte om te laten vallen wat niet aanstond en te winnen waar het hart vol van is. Maar het mes van beproeving is vlijmscherp. Wat geeft God en wat vraagt God? De begeerte is mogelijk dezelfde begeerte als die van het volk Israël, dat zich goden maaakte omdat God zich niet aan het volk vertoonde op de wijze die het volk beviel. Het is mogelijk dezelfde begeerte als die van de farizeeërs die zo principieel vochten voor de onderhouding van de geboden en het op grote afstand brengen van alles wat hen onheilig leek. Dat is niet altijd bewust in boze onwillige afkering van God. Ook het volk zelf doet dat door te beginnen met klagen en God impliciet te verwijten dat Hij wegblijft als het volk in nood is. De satan kiest zijn doelen en zijn wegen zorgvuldig. En dan begint het met heel nadrukkelijk delen te laten vallen die worden geassocieerd met liefdeloosheid of trouweloosheid of bekrompenheid van mensen. En verwaarloosd wordt dat wat God wil, altijd wordt gebracht in zwakte door zondige mensen. Verwaarloosd wordt het beproeven van de geesten; dat is bij elk woord en bij elk optreden niet te onderzoeken of de persoon aangevallen kan worden, maar wat daarvan uit God kan zijn. Want ook de kleinste in het koninkrijk, is een kind van God. En het meest onbeminde en het meest verachte, daar heeft de satan al zijn winst genoten en zijn doel bereikt. Dáár is het waar God eer zoekt en heiligende doorwerking van Zijn heilsplan. Zo was het tenminste altijd. Maar in de praktijk gaan we er anders mee om. Niet het woord  dat wordt gesproken door anderen wordt getoetst, maar de persoon. Niet het eigen leven wordt getoetst aan heiligheid en aan hoe vet het eigen offerdier is, maar de uiterlijke diensten, omdat dat het heilige van God belichaamt. Dat het zo is, dat kunnen we zelf toetsen. Twijfel en openlijk ongeloof in de kerk neemt toe en de prediking wordt er openlijk meer op toegespitst. Het huwelijk als fundament van onze levensinrichting verliest waarde, laat staan het ongehuwd blijven vanwege het koninkrijk van God. Wie liturgisch strikt offert, krijgt daadwerkelijk hoog geestelijk aanzien. Wie dwars ligt met een beroep op God, wordt niet gezien als offerende bereidwillige, maar als zondaar en een groot gevaar voor de eenheid en rust. Terwijl wie God en Gods Woord openlijk in twijfel trekken, worden getolereerd als er tenminste liturgische onderwerping is. Het liturgische wordt zo een sleutel en een zwaard van onderscheid. Wie zich niet liturgisch onderwerpt, wordt daadwerkelijk van Christus afgesneden. En van degenen die zijn vertrokken uit plichtsbesef tegenover hun Heiland, roepen we vanaf de kansels af dat zij gingen vanwege liturgie en oppervlakkigheden. En zo zien we dat in de volle breedte het goede en kwade samen op gaan, en altijd evenveel reden geven om te omarmen als om te verwerpen. Zonder onderscheid wordt wol gemengd met linnen. En dat is waar de bergrede scherp de toon zet: stop met de kleinburgerlijkheid en richt de zinnen weer op de kern van het geloof. Laat de offerdienst los die door mensen kunstmatig in stand wordt gehouden. Ja; dat geldt zelfs als die offerdienst door de engelen is ingesteld. Want God wil het offer van het hart zelf. En via het hart ook heel het leven. Wat het hartelijke verstikt, bedroeft de Geest en verstikt de relatie met God. En wat niet uit het hart komt maar wel als zodanig wordt geofferd, is Hem een gruwel. Is deze waarheid uit het christelijke geloof gesneden? Zo niet; rekenen we er dan ook mee?

 

H. Vermaan van de bergrede

Wie staat in een leer, die kan niet de lessen van de geschiedenis verwerpen en de eigen plaats in de geschiedenis verloochenen. God werkt zijn heil in de geslachten door de geschiedenis en via de voortgaande lijn van Gods verbondstrouw. In een bepaalde leer staan is daarom menselijk gezien zeker geen pretje. En wie claimt een bepaald geloof te hebben, die krijgt ook zeker Gods aandacht en Gods beproeving. Maar de scherpte is daar met een tweesnijdend zwaard. Want het leven is niet een enkele keuze, maar een gezindheid, een levenshouding. Het leven is niet wat er aan vroomheid en tradities wordt beleefd in een gemeenschap, maar wat er in het hart leeft en waar het hart zich mee laat vervullen. En dat is waar de bergrede in volle scherpte aangrijpt, als een grondwet waaraan al het andere wordt geijkt. De grondwet van Gods Koninkrijk zit niet in kerk of kerkdiensten of in burgerlijke kerkzin, maar in het geloof en het belijden en het willen leven uit het geloof. Christus spreekt in de bergrede tot het hart van degenen die een lijdensweg moeten gaan en die zich laten gezeggen door God. Maar ook de satan spreekt tot het hart van wie de eigen begeerten wil vervullen. Steeds is er de scherpte van het zwaard van de beproeving. Zouden wij iets verwerpen als ten diepste de boodschap of de boodschapper onbemind is? Zouden wij omarmen als onze begeerte de boodschap of de boodschapper wil omarmen?  Nee; wij beproeven van alles wat daarvan ten diepste uit God is, en wij begeren niets wat ten diepste uit begeerte is.  

Als wij dan zo het het aardse afsterven, dan komt er aandacht voor de dingen die boven zijn. De uiterlijkheden van de christelijke erediensten zijn ons dan als (valse) vroomheid  die als doelstelling en als maat van nul en gene waarde zijn. Onbelangrijk worden kerkdienstbezoeken, ambtsvervullingen, de eenheid, rust, geld en sparen voor de toekomst. Onbelangrijk wordt zelfs de gunst van de eigen gemeente en de jeugd en de goddelijke stem in de zogenaamde ‘raden en staten’. En de zoekende overgevende ziel, en Christus belijdende christenen omarmen wij als edelstenen van waar geloof die geen andere maat en weging behoeven dan via belijdenis en getuigenis van het geloof. De toetsing daarvan gaat niet via de uiterlijkheden van het dagelijkse christelijke leven, maar via de beproeving van de geesten. Kerkmuren vallen weg, en nieuwe scheidslijnen van heilig willen opstellen en heilig willen leven, komen terug. De bergrede dwingt zo de gelovige om op afstand te gaan staan van het uiterlijke en dat te onderwerpen aan wat er aan innerlijkheid naar buiten komt. Steeds weer uitsluitend genormeerd door dat wat er aan innerlijkheid wordt getoond. En wat wij er dan tegenover zetten dat zijn de innerlijke bewegingen van barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, en lankmoedigheid. Dat is een mond vol met moeilijke woorden. En dan staan we ook gelijk met de mond vol tanden. Want dat gaat steeds over wat iemand drijft en hoe wij zelf gedreven zijn om wat te zeggen of te doen. Nooit gaat dat over de uiterlijkheden waar mensen elkaar de maat nemen met schalen van aanwezigheid, schalen van dienstbetoon, en schalen van geld. Maar wèl gaat het over God loven, en elkaar belijden of wij ons leven willen bestemmen voor God en of wij uit het geloof alléén willen leven.

Wie zo leeft, die kan er niet meer omheen: alles wat is gezegd, heeft waarde als het een claim had dat het uit God is. Ongeacht wie het zegt. Ongeacht de ongewenstheid of onredelijkheid die ermee gepaard gaat. Want de Schrift leert ons om zelf te beoordelen wat recht is aan de hand van Gods Woord, en om de geesten te beproeven of ze uit God zijn. Dat geldt steeds en dat heeft steeds een andere context. Niet de persoon en niet de richting en niet de leer of kerk of eenheid of rust als geheel is wat telt, maar wat er als boodschap wordt gebracht, of dat misschien (en voor zover dat misschien) uit God kan zijn; of toch uit iets van de mens. Dat geldt evenzeer voor het vermanen en op afstand zetten waar de wet van God zèlf wordt overtreden. Want er komt dan een antwoord uit een ziel tot bevestiging en heiliging of tot verbreking en minachting van die wet. De geesten gaan zich dan onderscheiden langs lijnen en wegen van zoekende heiliging, tegenover lijnen en wegen gericht op dwaling. Wie zo leeft krijgt een zoekende houding en die komt steeds nader tot God. Maar wie de vrijheid zoekt en de ruimte, of eenheid en rust, die komt steeds op grotere afstand van God. En we weten nu uit eigen ervaring dat dat ook geldt als die rust en die eenheid daadwerkelijk werd bereikt. Het volk Israël wilde zo ook een koning en kreeg het, en moest toen ook dat juk dragen. Want wat wordt gezocht op aarde, neemt niet weg het onverminderde zoeken van de ziel door God inclusief de onverminderde beproeving door God. Of hetzelfde anders benaderd: dat wat op aarde als winst wordt gezocht, wordt een stevig handvat van de satan die op dat punt naar het vlees overwint, en zo macht en positie krijgt om ook de ziel aan te vallen.

Het vermaan kan daarom heel kort zijn: meet niet met maatstaven van wat het oog ziet en het verstand beredeneert, maar meet met maatstaven van geloof met een dáárop gericht verstand. Laat geen gewicht in de schaal van de gemeente leggen dat niet geheel uit het geloof is. En onderzoek of wat er nu wordt gedaan in de kerk voldoet aan die maat. Indien daar iets fundamenteel niet in de haak is, plaats dan een kerkbladbericht en onderwijs elkaar, en plaats dan een krantenbericht en roep alle zielen op die zich op diezelfde geloofsgronden van de kerk hebben afgekeerd, dat de kerk zelf op die punten terug wil keren tot het fundament, waarvan de kerk nu ook zelf belijdt dat die hecht is en alle storm kan doorstaan. En dat is niet het volgen van een bepaalde eredienst of traditie of politiek, maar dat is een belijdenis en getuigenis van het eigen geloof en een oprecht omarmen van de belijdenis. Die grondslag is breed, zonder enige maat en regel van dienst, traditie, en leer. Maar zij is tegelijk heel specifiek en zuiverend door getuigenissen van geloof en bereidwilligheid. En het kerkbrede proces van polarisatie en uiteenlopen van gelijktijdige versmalling en verwatering, kan stoppen. Want er komt een terugkeer in geloof naar het fundament dat Jezus Christus heeft gelegd.

 

I. De stem van God, of van de voorouders?

Wij zijn 'vrijgemaakt'. Vrijgemaakt zijn is gevaarlijk. Want vrijgemaakten staan op heilige grond. Luidkeels heeft de kerk geroepen, geclaimd, en bezworen, dat Gods Kerk dáár is waar een inhoudelijke heilige omgang is met God en onvoorwaardelijke trouw aan Zijn Woord. Dat luide roepen mag absoluut niet afgedaan worden als tijdelijke zenuwinzinking in de geest. God heeft geloof in de mens gewerkt om dat zo luid te roepen. Maar evenals de koning werd gegeven aan het volk, en het water aan Mozes, zo is het met wie zich in geloof daadwerkelijk aan God verbindt: God zegent het geloof en God verbindt zijn heilsplan aan wat uit het geloof wordt gedaan. Maar met twee bijzonderheden: de ijdelheid van menszijn die daar doorheen is verweven wordt hard gestraft. Dat moet ook, want de satan wil juist daar ook zijn eigen inbreng en zijn voetstuk en het liefst ook zijn leiding. Zoals hij ook zeer zijn best deed om invloed bij Petrus te krijgen. En ten tweede is de bijzonderheid dat Gods oordeel begint bij zijn eigen kinderen: God zal Zelf beproeven wat precies in Zijn Volk uit Hem is, en dat wat stand houdt zal worden gelouterd en geheiligd.

Maar voor ons als mens in menselijke hoedanigheid is het eenvoudiger en dichterbij: onze voorouders hebben gesproken in het geloof en ons op een weg gezet van dat, hun geloof. Denken we dan aan het evangelie en leer van de apostelen dan weten we dat het evangelie steeds begint bij de plaatselijke synagoge – ongeacht de maat van ongeestelijkheid van de joden. Denken we dan aan de Rechabieten: als wij ons niet laten gezeggen en vermanen door onze voorouders, hoe kunnen wij ons leven en ons heil dan nog met hun leer verbinden? En als wij ons dan wèl willen laten gezeggen door God, hoe zouden wij ons vastklampen aan de leer en het geloof van onze voorouders, als wij nu belijden dat die leer en die weg niet uit God is?

Het is daarom dat ik aan onze kerkraad heb gevraagd, waarom wij ons –  als wij dan niet willen horen naar een vermaan om rechtop te staan in de gereformeerde leer en weigeren om nog langer dergelijke brieven te beantwoorden of zelfs te ontvangen – niet aansluiten bij de Protestantse Kerk Nederland. Nee; niet bij Christelijk Gereformeerd. Want als wij het gereformeerde van ons verwerpen, dan moet terugkeer een daad zijn van verootmoediging en bekering op de zonde van ons c.q van de vrijmakers van toen. Niemand van ons is gerechtigd om het oprechte geloof van de mensen in de PKN in twijfel te trekken, en ook niemand van ons kan staan op een heiliger platform dan het platform van genade waarop de PKN moet staan. Wie hier twijfelt en wil oordelen, die wordt teruggeworpen op de inhoudelijke norm van de bergrede. En als we het heel precies nemen, is het automatisch al zover op het moment dat wij het onderscheid van toen niet meer hooghouden. Want immers, “vrijgemaakt” is geen leer of theologische beweging, maar heel eenvoudig een praktische opsplitsing naar het hart en naar het innerlijke geloof om aan te geven wie van de gewone gelovigen menen dat ze in hun heiligende leven bijzondere trouw zijn verplicht aan God en zich daarom op afstand moeten houden van de verlijerende en dwalende en ontrouwe goegemeente. Dat ging niet over een andere manier van kerkzijn, en we hielden dus ook principieel dezelfde naam aan. Want het ging over de inhoud van geloof, recht, en waarheid in een vaste lijn van Gods verbond. Het is daarom heel simpel. Valt de inhoudelijke aanleiding weg, dan valt daarmee automatisch ook onze identificerende naam weg en daarmee de grond van ons bestaan als kerk. Dan zijn wij gereformeerd synodaal, en zondigen wij als wij onze eigenwillige afgezonderde avondmaalsvieringen niet staken.

 

Wat was ook weer de genoemde grond waarop wij staan? Ook in de consequenties?

Wat was ook weer de genoemde moraal van ons bestaan? Ook in de consequenties?

 

Mattheüs 5 en 6, Kolossensen 3, Efeziërs 6, Amos 5

 

 

 

 

Als de vorm heerst over de norm, moet gereformeerd gerenormeerd worden.